Wij mensen kunnen nadenken, een mening vormen en oordelen. Dit zijn eigenschappen die we als mensheid ontwikkeld hebben om samen te werken. Tegelijkertijd laten we ons niet zo makkelijk overtuigen door feiten die niet in ons wereldbeeld passen. Dat heet cognitieve dissonantie.
Een actueel voorbeeld: de discussies rondom vaccinaties. Als we puur afgaan op de feiten, kunnen we niet ontkennen dat vaccinaties bijdragen aan het voorkomen van ziekten. Toch is een steeds groter wordende groep hier niet van overtuigd. Hoe komt dat?
In hun boek The Enigma of Reason schrijven onderzoekers Hugo Mercier en Dan Sperber over cognitieve consistentie. Over hoe het komt dat wij mensen eigenlijk helemaal niet goed zijn in het herkennen van feiten. Al helemaal niet als die feiten niet passen binnen onze overtuigingen; als iets niet consistent is met onze cognitieve overtuigingen, dan geloven we het niet.
Mensen die van mening zijn dat vaccinaties slecht zijn, zullen door het presenteren van feiten dus niet snel op andere gedachten gebracht worden. Want die feiten komen simpelweg niet overeen met hun overtuigingen.
Aangezien denken ons gedrag beïnvloedt, kunnen we met bewustwording van invloeden op ons denken uiteindelijk ook ons (eigen) gedrag beïnvloeden. Het ultieme voorbeeld van ‘kennis is macht’, maar dan over onszelf.
eerste onderzoeken in 1975
Aan de Stanford universiteit zijn in 1975 al onderzoeken gedaan naar het herkennen van feiten en of feiten onze mening veranderen. Twee groepen studenten kregen een verzameling van zelfmoordbriefjes in sets van twee overhandigd. Elke set bestond uit een echte brief van iemand die daadwerkelijk zelfmoord had gepleegd en een nepbrief die door een willekeurig iemand was geschreven. De taak van de studenten was om te achterhalen welke brief echt was en welke nep.
De uitslag liet zien dat beide groepen even goed scoorden. Maar de ene groep werd verteld dat ze bijna alles goed had en de andere groep kreeg te horen dat ze bijna alles fout had.
In de tweede fase van het onderzoek is de studenten verteld dat de uitslag eigenlijk toch anders was en dat het onderzoek er alleen maar om ging de studenten te laten denken dat ze bijna alles goed/fout hadden.
In de derde fase van het onderzoek is alle studenten gevraagd om te schatten hoeveel antwoorden ze nou echt goed hadden en hoeveel een gemiddelde student goed had. De studenten die in eerste instantie dachten dat ze bijna alles goed hadden, schatten zichzelf behoorlijk hoger in dan een gemiddelde student. De studenten die eerst te horen hadden gekregen dat ze heel laag gescoord hadden, dachten dat ze het juist veel slechter deden dan de gemiddelde student.
En dat alles terwijl er geen enkel bewijs was; het was allemaal alleen maar overtuiging gebaseerd op eerdere ervaringen. De onderzoekers concludeerden dat als een mening eenmaal gevormd is, die mening zeer standvastig wordt vastgehouden.
vele onderzoeken verder
Wat in de jaren 70 van de vorige eeuw nog als een opzienbarend onderzoeksresultaat werd gezien, is vervolgens in vele duizenden onderzoeken herhaald. Dit verklaart ook waarom redelijke mensen soms totaal irrationeel reageren. Maar dan rest nog wel de vraag: hoe komt het eigenlijk dat we eerder op meningen dan op feiten vertrouwen?
cognitieve consistentie vs. cognitieve dissonantie
Met cognitief bedoelen we hier onze verstandelijke vermogens, ons verstand. Ons verstand vindt beelden/informatie/feiten die bewijzen dat ons verstand gelijk heeft altijd goed. Sterker nog: alles wat ons verstand gelijk geeft, zet onze mening nog meer kracht bij en helpt ons overtuigen dat we ook echt gelijk hebben. We vinden cognitieve consistentie heel erg prettig en willen er alleen maar meer van horen/lezen.
Alle beelden, informatie en feiten die niet kloppen met wat ons verstand zegt, beschouwen we direct als ‘niet waar’. Omdat het niet overeenkomt met wat ons verstand ons al die tijd verteld heeft, weigeren we het te geloven. We kunnen cognitieve dissonantie niet uitstaan. We bestrijden het dan ook steeds harder en luidruchtiger.
We zijn over het algemeen erg goed in het vinden van zwakke punten in de mening van iemand anders. Maar dat onze eigen mening zwakke punten bevat, zullen we niet snel erkennen. Nog erger: we zien de zwakke punten in onze eigen mening niet eens.
waarom geloven we overtuigingen beter dan feiten?
In de vroege mensheid was samenwerking in de groep belangrijk om te overleven. Wie gelijk had of de waarheid sprak deed er niet toe. Onderlinge sociale verbanden waren meer tot voordeel voor de groep, aldus onderzoekers Mercier en Sperber in hun boek The Enigma of Reason. Om samen te werken als groep was het wel belangrijk dat iedereen dezelfde mening(en) had. De onderzoekers geven aan dat een gezamenlijke overtuiging daarom belangrijker was dan feiten.
Onze voorouders hoefden zich geen zorgen te maken over de effecten in de toekomst van grote overheidsbesluiten of wanneer iemand een goed leider was. Ze gebruikten hun verstand om samenwerking te bevorderen en dus te overleven, niet om abstracte problemen op te lossen of logische conclusies te trekken.
Volgens de onderzoekers is onze voorkeur voor cognitieve consistentie iets wat eigenlijk niet meer past bij onze veranderende samenleving. Het is, volgens hen, een van de voorbeelden waarbij onze omgeving zo snel is veranderd dat natuurlijke selectie nog niet de tijd heeft gehad om onze hersenen aan te passen.
we weten minder dan we denken
Cognitieve onderzoekers en professoren Steven Sloman en Philip Fernbach hebben het boek The Knowledge Illusion: Why We Never Think Alone geschreven. Ook zij zijn ervan overtuigd dat sociale factoren de sleutel zijn tot hoe het menselijke brein werkt (of soms niet werkt).
Uit onderzoek onder Yale-studenten blijkt dat mensen veel meer denken te weten dan dat ze daadwerkelijk weten. De studenten werd gevraagd hoeveel ze weten over de werking van alledaagse voorwerpen als een toilet, een rits en een cilinderslot. Vervolgens moesten ze een uitgebreide uitleg geven over de werking van deze dingen. Daarna moesten ze nogmaals vertellen hoeveel ze er eigenlijk van weten. Vooraf schatten ze hun begrip van deze onderwerpen redelijk hoog in. Na de uitgebreide uitleg moesten ze toch toegeven dat ze er minder van weten dan ze in eerste instantie aannamen.
De Yale-studenten zijn niet de enigen die zichzelf zo overschatten. Onderzoekers Sloman en Fernbach beargumenteren dat dit een fenomeen is dat overal voorkomt. En hoe dat komt? Bij het voorbeeld van de werking van een toilet denken we waarschijnlijk: ‘een mens heeft dat toilet ooit ontworpen, ik kan er makkelijk mee omgaan, dus ik weet hoe het werkt’. We vertrouwen op de expertise van een ander en nemen over wat de ander denkt, zegt of doet. We werken zo goed samen dat we bijna niet meer onderscheiden waar ons eigen begrip eindigt en dat van een ander begint.
Hoeveel mannen zijn er niet aan loodgieterswerk begonnen in de overtuiging dat ze dat ook wel ‘even konden doen’ om daarna niet te durven onderkennen dat alles mislukt is en er alsnog een échte loodgieter moet komen?
en nu?
Dat we het liefst cognitief consistente ideeën en feiten erkennen als waarheid, komt volgens de onderzoekers doordat we dit als oermensen nodig hadden om beter samen te werken. Maar de samenleving is groter en complexer geworden. We passen al die cognitieve consistentie ook (graag) toe op politieke meningen en vergaande overheidsbesluiten. Het zijn zaken die ver van ons dagelijkse bestaan liggen. Hierdoor geven we eerder toe aan de oergevoelens van emotie en vertrouwen we minder snel op de feiten.
Herkennen en erkennen wat we doen, waarom we het doen en waar het vandaan komt. Dat is een eerste stap om ermee om te gaan.
In veel delen van de wereld is men op zoek naar manieren om grote groepen mensen te overtuigen met onderzoeksresultaten waaruit blijkt dat vaccinaties helpen. Of manieren om mensen te overtuigen van de feitelijke geschiedenis hoe fascisme in het verleden is ontstaan. En zo zijn er nog veel meer voorbeelden.
Wat we inmiddels weten, is dat met (steeds meer) feiten komen juist een tegengesteld effect heeft: cognitieve dissonantie treedt op en feiten worden niet geaccepteerd of gebruikt om het tegendeel te bewijzen.
Steeds meer lijkt het erop dat mensen gevoeliger zijn voor emoties en gevoelens dan voor feiten. Maar of dat het antwoord is? Wie het weet mag het zeggen…
dit artikel is grotendeels gebaseerd op: “Why facts don’t change our minds” in The New Yorker.
In de serie “over hoe ons denken wordt beïnvloed” verschenen/verschijnen de volgende artikelen:
- framing: hoe je eenvoudig overtuigt en overtuigd wordt
- cognitieve dissonantie: waarom feiten ons niet van mening doen veranderen – zojuist gelezen
- cognitieve consistentie: het in stand houden van onze eigen werkelijkheid
- Dunning-Kruger effect: de illusie van het (niet) weten – publicatiedatum nog niet bekend
[…] cognitieve dissonantie: waarom feiten ons niet van mening doen veranderen […]